Een groot deel van Overijssel was vroeger bedekt met een dikke laag veen. Dit veen werd ontwaterd door kanalen te graven. Daarna werd het als turf gestoken en verkocht. Langs de kanalen kwam industrie en boeren vestigden zich op de dalgronden. Zo ontstond het Oosterveen, Den Hulst en Lemelerveld. Aan het miniatuur heidelandschap in de Palthehof is te zien hoe twee veenarbeiders met gebruik van een schop en kruiwagen bezig zijn met het winnen van turf. Hier dichtbij liggen echte turven en zijn stikker- en oplegschoppen, turfklompen, turflaarzen en paardentrippen tentoongesteld. Turfklompen zijn te herkennen aan de brede, platte onderkant. Turflaarzen zijn houten klompen met een leren schacht. Paardentrippen zijn brede, houten of ijzeren platen die de paarden onder hun hoeven kregen.
Turfgravers
De turfgravers werkten samen in een team. De turfgraver die boven op de dikke veenlaag stond, gebruikte een plank en een brede korte schop om het veen op maat in blokken te snijden. De tweede turfgraver gebruikte een lange, smalle schop om de turven door te steken en los te maken. Hij gooide het naar de derde turfgraver. Die gooide met zijn schop de turf naar boven. Daar zette de kaarzetter de turf op een kruiwagen.